De volgende ochtend vond Michael modderige laarsafdrukken bij de achterdeur – te klein voor die van hem, te groot voor die van Sarah. Ze leidden naar de tuin, waar de grond vers omgewoeld was alsof er iets gegraven en weer bedekt was. Michael hurkte en trok de omtrek na, zijn hart bonkte in zijn borstkas.
Die avond wist hij dat hij zijn behoefte om te weten niet kon opofferen voor huiselijke vrede. Hij eiste antwoorden. “Wie is hier geweest, Sarah? Vertel me de waarheid.” Haar ogen flitsten paniekerig voor ze tot bedaren kwam. “Buren helpen soms. Stop met je dingen in te beelden.” Haar kalme woorden maakten zijn twijfel alleen maar groter. Als het onschuldig was, waarom beefde ze dan op zijn vraag?