Michaels dromen werden donkerder. Hij zag schaduwen bewegen op zijn zolder, hoorde voetstappen door de gangen lopen. Elke ochtend controleerde hij de kamers met de voorzichtigheid van een soldaat, zijn pols gespannen, maar hij vond altijd niets. Het was alsof het huis zelf de spot met hem dreef en de waarheid in het volle zicht verborg.
Op een middag, terwijl hij batterijen zocht, vond hij een notitieboekje dat hij achter de conserven had geschoven. De bladzijden waren gevuld met lijstjes – boodschappen, reparaties, boodschappen. Het handschrift was niet van Sarah. De keurige, vaste lijnen spraken van iemand die gedisciplineerd was, iemand die doelbewust te werk ging. Michael staarde ernaar, zijn gal kwam omhoog, voordat hij het terugschoof.