Gwen dacht dat het verdriet scherper zou zijn met Elizabeth in de buurt, of dat ze passief-agressieve opmerkingen zou moeten verdragen. In plaats daarvan was het rustig tussen hen. Wederzijds. Het was geen genegenheid, nog niet, maar wel steun. En Gwen, die eerst aarzelde, begon dankbaar te worden.
Op een ochtend werd Gwen wakker met een bonzend hoofd. Ze had zichzelf de nacht ervoor in slaap gehuild – herinneringen aan Albert waren te luid om te negeren. Haar ledematen voelden zwaar, haar gedachten traag. Ze sleepte zich uit bed om water te halen, nauwelijks in staat om rechtop te lopen zonder zich aan de muur vast te grijpen.