Liep de achterdeur uit. Hij liep niet snel, maar met elke stap kreeg het idee meer vorm. Hij schoof de schuurdeur open. De scharnieren kreunden. De geur trof hem het eerst – scherp, bijtend, naar overrijp afval en roest. Hij opende de dop van de tank en huiverde. Muf vijverwater. Rotte bladeren.
Vloeibare meststof die zo krachtig was dat hij in lagen uiteenviel. En ammoniak. Dikke, keelstekende ammoniak. Hij staarde erin en kreeg tranen in zijn ogen. Toen glimlachte hij voor het eerst in dagen. Ze wilden door zijn wijngaard lopen alsof het een park was?