De waarheid kwam dagen later aan het licht, toen Sabine het kleine café bij het stadsplein binnenliep. Ze bleef staan. Daar, in een hoekcabine, zat William met een andere vrouw. Ze leunden dicht tegen elkaar aan, hun lichaamstaal te vertrouwd, te intiem. En toen, een kus. Het was kort, misschien maar een kusje, maar het was genoeg. Sabine’s hart bonsde. Ze wist niet zeker wat ze had gezien, maar ze wist dat het niet onschuldig was.
Ze wachtte een dag voordat ze het Mary vertelde. Terwijl ze naast het bed van haar zus zat, trilde haar stem.
“Mary… Ik heb iets gezien. Iets waarvan ik denk dat je het moet weten.”
Mary luisterde onbeweeglijk, haar ogen strak op het raam gericht. Lange tijd sprak ze niet. Toen zei ze simpelweg: “Ik wist het al. Ik wilde alleen niet dat het waar was.”
[volgendePaginaButton].