In de dagen die volgden vroeg Mary niet meer waar William was. Zijn bezoekjes werden sporadisch, levenloos. Ze wisselden minder woorden uit. Ze zocht niet langer naar zijn gezicht bij de deur of probeerde kleine momenten te plannen om hen dichter bij elkaar te brengen.
Ze was niet boos, tenminste niet op de manier die ze had verwacht. Ze rouwde nu om iets anders: de dood van een liefde waarvan ze dacht dat die haar nooit zou verraden. De man die haar vasthield tijdens stormen, die op hun jubileum proostte met goedkope champagne en gelach, die beloofde van haar te houden in ziekte en gezondheid – hij was al weggelopen.
En toch, in die eenzame ziekenhuiskamer begon Mary zich op een andere manier sterker te voelen. Het verraad deed pijn, ja. Maar het nam de illusie weg. Het dwong haar om duidelijk te zien – niet alleen wie William was geworden, maar wie zij was. Een vrouw die intens liefhad. Die alles gaf. Die het niet verdiende om in de steek gelaten te worden toen ze iemand het hardst nodig had.
[volgendePaginaknop].