“Hé, kun je ophouden met tegen mijn stoel te schoppen?” vroeg Carl met een vermoeide glimlach. De jongen negeerde hem en gaf de stoel nog een ferme schop. Carl klemde zijn kaak op elkaar. Deze reis ging enkele uren duren; hij kon dit niet de hele tijd verdragen.
Hij draaide zich weer weg en probeerde het ongemak te blokkeren. Het ritmische gebonk ging maar door en zijn zenuwen werden steeds meer gespannen. Hij probeerde het nog een keer, dit keer steviger, maar de moeder haalde alleen haar schouders op. “Hij is nog maar een jongen,” zei ze zonder op te kijken.