Zeven dollar en elf cent. Toen keek ze naar Andrew. Niet alleen kijken, staren. Het was niet verlegen of verontschuldigend. Het was opzettelijk. Haar ogen bleven op de zijne gericht, dwaalden toen af naar het chequefoldertje en weer terug naar hem. Ze glimlachte niet. Ze knipperde niet met haar ogen. Ze probeerde iets te zeggen zonder te spreken.
Het roodharige meisje stond verstijfd naast de man en keek naar haar zus. De man draaide zich om en zag dat ze de fooi aanvulde. Hij spotte. “Gul veel? Ik heb hem al een fooi gegeven,” zei hij, terwijl hij zijn jas strakker trok en naar de deur liep. “Laten we gaan.”