Seconden later kwamen er twee agenten tevoorschijn die een dunne, verfomfaaide man de voordeur uit sleepten. Zijn kleren waren vies, zijn haar vochtig van het zweet en zijn ogen keken wild. Kayla voelde zich ziek. Die man had zich boven haar hoofd verstopt. Rondsluipend terwijl zij oppaste. Luisteren. Kijken. Marks kaak klemde zich op elkaar toen de agenten de indringer naar buiten leidden.
Kayla verwachtte woede, misschien verontwaardiging – maar wat hij zag leek meer op verbijsterd ongeloof. Voordat iemand iets kon zeggen, gierde er een auto de oprit achter hen op. Sabrina sprong eruit, paniek stond op elke lijn van haar gezicht geschreven. “Nee! Stop – alsjeblieft, niet doen!” riep ze, terwijl ze zich naar de agenten haastte. “Raak hem niet aan!”