Andrew had het landgoed nooit gewild. De brief van de notaris voelde meer als een last dan als een meevaller. Een uitgestrekt, afbrokkelend herenhuis mijlenver van de bewoonde wereld, klimop kronkelend over gebarsten steen, luiken verzakt op verroeste scharnieren. Het landgoed van zijn oom was een anker in het verleden dat hij nauwelijks wilde bezoeken.
Hij herinnerde zich Henry Somerton als een strenge en eenzame man. De jongere broer van zijn vader, een wiskundeprofessor aan een bescheiden universiteit. Henry woonde zelden familiebijeenkomsten bij en als hij dat deed, bleef hij aan de rand staan, beleefd maar afstandelijk, ogen overschaduwd door privéstormen waar niemand anders een glimp van kon opvangen.