De heuvel in zijn achtertuin werd groter – toen besloot hij hem op te graven..

Hij dreef de schop in de grond en sneed dieper dan tien jaar eerder. Lagen aarde schoven weg: vochtige bovengrond, samengeperste klei, korrelig sediment. Elke snede stuurde trillingen door het handvat, die door zijn armen galmden als een gestage, groeiende hartslag.

Terwijl hij groef, merkte hij dat de bodemsamenstelling veranderde. Onder de donkere lagen verscheen lichter sediment – steenslag, kiezels, kleine luchtbellen alsof iets de aarde in de loop der jaren herhaaldelijk had verplaatst. Het versterkte zijn gevoel dat de heuvel niet voor niets was opgeworpen.