Toen de dag aanbrak, voelde ik me ziek, mijn lichaam gonsde van onbehagen. We arriveerden vroeg, ons hart klopte, we oefenden beschuldigingen en vragen. En toen ging de deur open. Graham kwam rustig binnen, beheerst, niet bang en niet triomfantelijk. Nora stond naast hem, haar hand trilde lichtjes. En toen begon ze.
Nora’s stem beefde eerst, maar werd snel stabiel. “Jullie hebben je allebei het verkeerde voorgesteld,” zei ze. “Graham is niet mijn vriendje. Hij is geen vreemde die me probeert mee te nemen.” Ze keek ons aan met glinsterende ogen. “Hij is mijn biologische vader. De donor. Ik heb een verzoek ingediend bij het bureau nadat ik achttien was geworden.”