De staf werd op zijn hoede, de spanning was zo dik als kettingen. Ze bewogen zich voorzichtig, vermeden direct oogcontact met de katten, hun stemmen zwegen. Toch merkte Zachary een verschil: toen Daisy in de verte zachtjes blafte, spitsten de oren van de tijgers zich, hun tred vertraagde. De herinnering bleef hangen. Hij klampte zich aan dat stukje vast als een drenkeling aan drijfhout.
Het geduld van de directeur verdunde. “We kunnen ze niet allemaal zo houden,” zei hij ronduit tegen Zachary. “Nog één misstap en de krantenkoppen zullen ons vernietigen. Wees voorbereid.” Zachary knikte stijfjes, maar van binnen brandde hij. Voor hem was het gevaar geen bewijs van falen. Het was het bewijs dat iets onopgelosts hen nog steeds samenbond.