Toen Alan de kat naderde, bewoog hij met weloverwogen traagheid, om de kat niet te laten schrikken. Hij legde de tonijn binnen het bereik van de kat, de scherpe geur zweefde tussen hen in. De neus van de kat trilde om de geur op te vangen, maar hij bleef op zijn plaats, zijn ogen nog steeds gericht op wat er onder hem lag.
Alan liet zich niet afschrikken en ging door met het leggen van een spoor van tonijn, waarbij elk stuk geleidelijk naar de schuur leidde. Hij bewoog zich methodisch, met zijn adem in de lucht, en legde de ene vis na de andere neer totdat hij de ingang van de schuur bereikte.