Alan had nauwelijks tijd om de passagiersdeur te sluiten voordat zijn laars een verborgen stuk ijs raakte. Zijn benen vlogen onder hem vandaan en hij knalde met een misselijkmakende plof tegen de grond. De pijn was verblindend en schoot door zijn onderrug als een mes van vuur.
Hij lag verdoofd, met zijn gezicht in de sneeuw, en kon even niet ademen. Toen hij probeerde te bewegen, greep de witgloeiende pijn zijn ruggengraat. Er was iets mis. Heel erg mis. De kat leefde nauwelijks nog, de pups rilden op de achterbank – en hij was gebroken, hulpeloos, afgedankt door de storm.