Hij schreeuwde het uit, maar de wind trok het geluid uit zijn keel. “Help!” schreeuwde hij opnieuw, schor, wanhopig, maar het was alsof hij in een leegte schreeuwde. Sneeuw dwarrelde heftig om hem heen. Zijn telefoon – de enige reddingslijn – zat vergrendeld in de auto en gloeide vaag op het dashboard. Op slechts enkele meters afstand. Maar onbereikbaar.
Tranen prikten in zijn ogen – niet van de pijn, maar van de rauwe, verstikkende hulpeloosheid. Als hij niet zou bewegen, zou de kat sterven. En hijzelf ook. Hij dwong zijn ellebogen onder zich, hijgde. Elke ademhaling stak. Elke zenuw kwam in opstand. Maar hij sleepte zich vooruit, een pijnlijke centimeter per keer, omdat het moest.