De duisternis nam hem in zich op. Toen hij weer bij bewustzijn kwam, was de wereld te wit, te helder. De ziekenhuismonitoren piepten zachtjes naast hem. Alan knipperde met zijn ogen, met een droge keel en nog steeds gierende pijn in zijn rug. Een verpleegster leunde voorover met vriendelijke ogen. “Je bent nu veilig,” zei ze. Het lukte hem nauwelijks om te praten. “De kat… de pups…” Zijn stem kraakte.
“Ze zijn in orde,” zei ze zachtjes. “De dierenarts is gekomen. Ze leven nog en het gaat nu beter met ze.” Alan ademde uit waarvan hij niet wist dat hij het had ingehouden. Hij sloot zijn ogen, tranen gleden langs zijn slapen. Hij had ze gered. Op de een of andere manier. Tegen de storm in, tegen zijn eigen gebroken lichaam in, had hij hen gered. Dat was het enige dat telde.