Elke dageraad voelde alsof hij vocht om zichzelf terug te winnen. Hij zat voor het raam, keek hoe de golven binnenrolden en vroeg zich af hoe het met haar ging. Op sommige dagen overtuigde hij zichzelf ervan dat ze was omgekomen bij een ongeluk waar hij de schuld van was; op andere dagen hoopte hij dat ze nog ergens leefde om hem te pesten. Beide gedachten deden evenveel pijn.
Hij schreef brieven die hij nooit verstuurde. “Ik meende het niet,” begon er één. Een andere eindigde met: “Je had gelijk om weg te gaan.” Hij verbrandde ze allemaal in een metalen bak achter de schuilplaats en keek toe hoe de rook opsteeg tot hij verdween in dezelfde onverschillige lucht die haar had opgeslokt.