Voordat hij een stap in de richting van de kist kon zetten, klonken er scherpe voetstappen van ergens in de buurt van de ingang van het pakhuis. Rowan bevroor. Iemand anders was het gebouw binnengegaan. Het schrapen van schoenen op beton bevestigde dat hij niet langer alleen was. Wie het ook was, ze waren niet per ongeluk gekomen; ze waren aan het zoeken.
Rowan verstopte zich achter een pilaar en hield de sleutel hard genoeg vast om pijn te doen. Twee mannen met zaklantaarns kwamen binnen en spraken met lage stemmen. Een mompelde: “Hij kwam hier. Hij moet het geopend hebben.” Rowan’s borstkas verstrakte. Iemand was hem gevolgd. Waarom was hij niet voorzichtiger geweest?