Manny volgde de hond het donkere bos in, takken krakend onder zijn laarzen terwijl de winterlucht in zijn longen brandde. Zijn adem steeg op in bleke wolken en verdween in de nacht. De hond bewoog snel maar doelgericht, neus laag, staart stijf. Het was een wezen met een missie, achter een spoor aan waarvan Manny wanhopig hoopte dat het nog bestond.
Ze stopten toen de hond scherp blafte. Een gescheurde jas hing vast aan een uitstekende wortel, de stof stijf van de vorst. Manny tilde het voorzichtig op. Het was klein, te klein voor een volwassene. Zijn maag verstrakte. Dit was geen afgedankte kleding. Het was een broodkruimel die onbedoeld was achtergelaten door een kind dat probeerde te overleven.