De video haperde, bevroor op een figuur half verborgen door de regen. Iemand knielde bij het graf van haar zoon, haar vingertoppen veegden over de gegraveerde letters alsof ze ze uit het hoofd leerde. Ellen leunde dichter naar het scherm, hart klopt. De tijdcode gaf 2:37 uur aan, lang nadat de poorten van de begraafplaats gesloten waren. Er was weer iemand geweest.
Ze pakte haar jas en reed door de mist naar de begraafplaats, de koplampen sneden smalle tunnels door de mist. Op het moment dat ze de grafsteen bereikte, zag ze het: een nieuw speelgoedautootje, knalblauw, glinsterend van de dauw. Haar hartslag bonkte. Degene die het had achtergelaten wist precies waar Sam het meest van hield.
Geknield ging Ellen met haar hand over de gladgestreken aarde. Het leek een weloverwogen daad – liefdevol, bijna eerbiedig. “Wie bent u?” fluisterde ze in het donker. Even vreesde ze het antwoord: een vreemdeling, een dief van het geheugen. Maar een ander deel van haar, het eenzamere deel, hoopte dat het niet gewoon de wind was die herschikte waar ze van hield.