Na een vreemd bezoek plaatst een rouwende moeder een camera bij het graf van haar zoon

De lucht rook vaag naar lelies en regen. Ellen veegde een gevallen bloemblaadje opzij en bestudeerde de schone groeven van de naam die in steen was gekerfd. Wie hier ook geweest was, ze hadden geen kwaad gedaan; ze hadden er genoeg om gegeven om de plek op te ruimen. Toch verontrustte die gedachte haar. Men kon net zo goed bang zijn voor vriendelijkheid als voor kwaadwillendheid.

Een week later werd ze begroet door dezelfde rustige orde. Verse bloemen. Bladeren opgeruimd. De vaas glom in het zonlicht. Opnieuw waren er geen voetafdrukken of sporen van iemands bezoek, behalve dat van haarzelf. Ze probeerde het weg te redeneren als de wind, regen of toeval. Maar verdriet had haar getraind om details op te merken die anderen over het hoofd zouden zien.