Na een vreemd bezoek plaatst een rouwende moeder een camera bij het graf van haar zoon

Ellens keel verstrakte. Het graf was weer zorgvuldig schoongemaakt. Het was niet spottend of opdringerig, het leek zacht, en bijna eerbiedig. Maar een koud onbehagen nestelde zich in haar maag. Was dit gewoon vriendelijkheid? Ze begon zich geschonden te voelen, als een inbreuk op herinneringen die te heilig waren om te delen.

Het speelgoed ving het licht, een glinstering van de kindertijd tussen marmer en mos. Ellen tilde het op, met haar duim langs de versleten verf. Sam had er ooit net zo een gehad. Ze dacht dat ze het met hem begraven had. Haar pols stotterde. De onmogelijke gedachte kwam boven: zou het van hem zijn?