Op een middag veranderde de geur. Toen ze zijn overhemd opvouwde, viel haar oog op iets nieuws, iets rijker, duidelijker. Het was geen munt of jasmijn. Het was onmiskenbaar bloemig, zoet en duur, het soort parfum dat niet van zeep of kaarsen afkomstig was. Julia bevroor, haar pols stotterde.
Die avond tijdens het diner hield ze haar toon luchtig. “Drukke dag?” vroeg ze, terwijl ze toekeek hoe hij naar het zout greep. “Vergaderingen, meestal,” zei hij, nauwelijks opkijkend. “Telefoontjes van klanten.” Ze nipte van haar wijn en hield toen haar hoofd schuin. “Waren er vrouwen bij?” Er volgde een kleine pauze. “Waarom vraag je dat?” antwoordde hij.