De deur zwaaide kreunend open en liet lucht ontsnappen die rook naar stof en iets vaags medicinaals, zoals een te lang bewaarde kamer. Het licht viel naar binnen door een klein raam en ving de deeltjes op die in de lucht hingen. Dozen stonden precies opgestapeld in de dakrand, het soort zorgvuldige orde dat haar vader altijd had bewaard.
Miriam bleef bij de drempel staan, haar hand nog steeds op de knop. De zolder zag er onschuldig genoeg uit, gewoon karton, koffers, de rommel van een leven, maar haar borstkas verstrakte alsof ze op verboden terrein was. Ze moest denken aan hoe fel haar vader deze ruimte had bewaakt. De manier waarop zijn stem verscherpte als iemand ook maar tegen de deur kletste.