Lucas Harrigan was vier jaar oud en vol leven. Hij had het soort glimlach dat vreemden deed teruggrijnzen, het soort lach dat weerklonk in de kamer en anderen deed zwijmelen. Voor zijn ouders, James en Kiara, was hij hun hele wereld, maar alleen als ze geen ruzie hadden.
De Harrigans waren geen slechte mensen. Ze hielden zielsveel van hun zoon. Maar ze waren ergens verliefd op elkaar geworden en hun wrok bleef hangen als stoom in een afgesloten kamer. Ruzies waren aan de orde van de dag. Luide stemmen, dichtslaande deuren, scherpe woorden. Lucas was eraan gewend geraakt.