Een prikkelend onbehagen duwde Evan naar de gordijnen. Hij trok ze voorzichtig opzij. Aan de overkant van de straat stond een zwarte sedan, de motor liep stationair, de ramen waren zo donker getint dat hij niet naar binnen kon kijken. Hij bewoog niet en ging ook niet weg. Het was gewoon… aan het wachten. De stilte eromheen voelde geënsceneerd, geduldig en verontrustend opzettelijk. Evan voelde zich nu bang worden.
Calder verscheen achter hem, zijn schouders verstijfd, zijn ogen gericht op de sedan. Hij keek ernaar met een verontrustende intensiteit, alsof hij het verwachtte. Evan bestudeerde Calders uitdrukking van herkenning, of misschien zelfs van angst. Evan kreeg een verontrustend vermoeden dat het waar was wat Calder zei.