De buurman klopte om 5 uur ’s ochtends aan en zei: “Ga vandaag niet werken. Vertrouw me maar” – ’s Middags begreep hij waarom..

De mannen buiten bezegelden de zaak. Evan’s instinct schreeuwde om bij hen weg te rennen. Wie was vriend of vijand? Hoe kon hij dat weten? Hij reikte langzaam naar een lade, zijn vingers sloten zich om een keukenmes. In geval van gevaar had hij iets nodig.

Voetstappen weerklonken in het trappenhuis – zwaar, weloverwogen, verdieping na verdieping beklimmend. Evan bevroor. Dit waren geen buren die vroeg weggingen of bezorgers die aankwamen. Deze voetstappen waren doelgericht, gecoördineerd en bevestigden elke nachtmerrie waar Calder op zinspeelde. Er kwam iemand aan, en niet zomaar.