IJsbeer probeert aandacht te krijgen van vissersboot. Wanneer de bemanning zich realiseert waarom, laten ze een reddingsboot zakken

De beer kwam als een geest uit de mist, zijn doorweekte vacht kleefde aan zijn lijf, zijn ogen gericht op de boot. Hij gromde niet. Hij dreef niet. Hij zwom doelgericht recht op hen af, sneed door het ijskoude water alsof hij iets dringends te zeggen had.

Elias greep de reling vast, zijn hart bonkte, heen en weer geslingerd tussen ontzag en alarm. IJsberen gedroegen zich niet zo. Ze jaagden. Ze zwierven rond. Maar deze, deze was anders. Hij was niet nieuwsgierig. Hij gaf signalen. Bijna… smekend. En wat het ook wilde, het had kilometers open zee overgestoken om het te kunnen zeggen.

De beer liet een lage, rommelende grom horen – niet boos, maar diep en vreemd, als een roep gedempt door de afstand. Toen draaide hij zich om en begon weg te zwemmen – hij wierp een blik op hen alsof hij wilde dat ze hem volgden. Alsof de tijd drong. En Elias wist het zeker: wat ze daar ook zouden vinden, het zou niet eenvoudig zijn.