Buiten barstte de hemel open met een flikkering van bliksem ver op de open zee. Het gerommel kwam seconden later, laag en langzaam, alsof de aarde uitademde. De sneeuw begon te vallen – niet hevig, maar in droge, scherpe vlokken die over het dek dansten en smolten bij de inslag.
Toen stopte de beer. Ze cirkelde rond een drukrand aan de rand van een cluster van gebroken ijs. Haar bewegingen werden hectisch – ze dook, dook op, zwom in een strakke lus en klom toen onhandig op de gekartelde rand van een drijvende plaat.