De beer bewoog niet. Hij zweefde naar de romp, zijn adem steeg langzaam op, één poot rustte nog steeds op het staal. Elias had al veel beren gezien – te dichtbij om zich op zijn gemak te voelen – maar nog nooit een die eruitzag alsof hij iets te zeggen had.
“Ze probeert niet verder te komen,” mompelde hij. Henrik gromde, zijn armen strak tegen de kou gevouwen. “Geen gebluf. Geen paniek. Gewoon… wachten.” Ze keken in stilte toe. Toen maakte de beer een vreemd geluid – een diepe, borsttoon die het metaal onder hun laarzen deed trillen.