De claxon sneed als een schreeuw door de ochtendlucht. Ethan bevroor, zijn ogen gefixeerd op de sporen die zich uitstrekten in het felle zonlicht. Daar bewoog iets kleins. Eerst nauwelijks zichtbaar, toen onmiskenbaar. Een puppy. Zijn vacht glinsterde zwakjes tegen het staal terwijl het struikelde, verward, gevangen tussen de rails.
Een hartslag lang stond de wereld stil. Toen kwam de trilling onder Ethans voeten, het diepe, ritmische gerommel dat betekende dat de trein dichtbij was. Te dichtbij. Het perron trilde. De seinlichten knipperden rood, de rails zongen met toenemende kracht en Ethans polsslag gierde door zijn keel.
Hij schreeuwde om hulp, maar zijn stem werd opgeslokt door de wind en het toenemende gebrul. De puppy bewoog niet meer, bevroor op zijn plaats en staarde wezenloos naar de aanstormende trein. En terwijl het geluid oorverdovend werd, kon Ethan maar aan één ding denken. Als iemand nu niets zou doen, zou het geen verhaal over een ochtendspits zijn. Het zou het einde zijn van een klein, doodsbang leven.