Ethan verspilde geen seconde meer. Hij rende die kant op, schoenen kloppend tegen het beton. “Meneer! Stationschef!” Zijn stem weerklonk door het metalen dak, ruw en dringend. Door het raam van de cabine kon hij geen beweging zien – het bureau was netjes, de stoel naar binnen geschoven, het tl-licht flikkerde zwakjes. Ethan bonkte op het glas, harder deze keer.
“Alsjeblieft! Er ligt iets op de rails!” Een stoel schraapte naar binnen, gevolgd door het geluid van zware voetstappen. Eindelijk verscheen er een man. Breedgeschouderd, grijs rond de slapen, een zonverbleekte pet in de schaduw van zijn ogen. Hij opende de deur net ver genoeg om naar buiten te leunen. “Wat is er aan de hand?”