Het werd vreemder. Meer wasberen kwamen tevoorschijn uit het kreupelhout, elk met vreemde snuisterijen in hun handen – zonnebrillen, telefoons, glimmende voorwerpen. Ze liepen via een gammele helling de hut binnen. Marcus duizelde in gedachten. Waarom waren deze wasberen gestolen spullen aan het hamsteren? Er gingen alarmbellen rinkelen in zijn hoofd. Dit riekte naar iets georkestreerds, niet gewoon dierlijke nieuwsgierigheid.
Marcus’ overhaaste gedachten spitsten zich toe op één mogelijkheid: menselijke betrokkenheid. Zou iemand wasberen kunnen trainen om van nietsvermoedende bezoekers te stelen? Legenden over illegale smokkelbendes fladderden door zijn verbeelding. Hij zette zich schrap en kroop dichterbij, elk zintuig alert op de aanwezigheid van gevaarlijke mannen op de loer tussen de stille bomen.