“Ik ben… je vader,” zei Vincent. “Ik ben weggegaan. Lang geleden.” De woorden klonken dunner dan lucht. Jules knipperde met zijn ogen. Zijn gezicht verslapte. De stilte die volgde was een vacuüm. “Waarom ben je hier?” vroeg hij uiteindelijk. Zijn stem was neutraal, maar zijn ogen niet. Het waren stormwolken.
Vincent aarzelde en ademde toen hard uit. “Ik ben ziek,” zei hij. “Alvleeskliernecrose. De dokters zeggen dat ik geopereerd moet worden, medicijnen… Ik wist niet tot wie ik me anders moest wenden.” Hij probeerde de scherpe kantjes eraf te halen, om minder als een bloedzuiger te klinken. “Ik heb aan jullie allemaal gedacht, door de jaren heen. Hoe gaat het met ze allemaal?”