Hij belde het restaurant, verontschuldigde zich en zei dat hij niet binnen zou komen. Toen pakte hij een verfrommelde capuchon en liep naar de kliniek verderop in de straat. De wachtkamer zat vol met versufte clubbers en oudere inwoners. Vincent nam plaats ergens tussenin – noch het een, noch het ander.
Links van hem zat een meisje in visnetten dat een flesje water vasthield alsof het haar ziel bevatte. Rechts van hem leunde een oude man zwaar op zijn wandelstok, terwijl zijn dochter formulieren invulde. Vincent keek naar zijn eigen handen – geaderd, gevlekt, niet langer snel genezend. Iets in hem verschoof.