Het schip verschoof met een nieuwe deining, leunde dan weer naar hem toe, dan weer weg. Elke helling dreigde hem wijd de open lucht in te slingeren. Zijn laarzen gleden een keer uit, het touw brandde in zijn handen toen hij een voet naar beneden gleed voordat hij zichzelf weer ving. Zijn hart bonkte tegen zijn ribben. “Bijna daar,” fluisterde hij tegen zichzelf, hoewel de storm zijn stem opslokte.
Hij concentreerde zich op de rail boven hem, nog maar een paar rukjes verwijderd. Zijn armen trilden, het touw was glad en beet in zijn handpalmen, maar hij knarste zijn tanden en bleef klimmen. Uiteindelijk, met een laatste krachtsinspanning, gooide Elias een arm over de reling. Hij hees zichzelf omhoog, met schrapende laarzen, en tuimelde op het dek in een ademloze hoop. De storm woedde om hem heen, maar hij had het gehaald.