Zonder na te denken schoof hij de band van zijn verrekijker om zijn nek. Hij was oud, een afdankertje van zijn vader, het leer rafelde aan de randen, maar de lenzen waren scherp. Hij tilde hem op en richtte zich op het dek van het schip. Eerst zag hij alleen wat hij verwachtte: afbladderende verf, gebroken relingen, verwrongen metaal.
Toen bewoog er iets. Zijn adem stokte. Tussen twee stapels containers stapte een figuur in het zicht. Elias greep de verrekijker steviger vast. De figuur hief zijn armen, een, twee keer. Een golf. Zijn borstkas verstrakte. Er leefde nog iemand op dat schip. Iemand vroeg om hulp. “Kijk!” Elias liet de verrekijker zakken en greep de arm van de man naast hem vast.