Shira had zich al twee dagen niet bewogen. De ooit rusteloze tijgerin, die altijd met de rustige autoriteit van een koningin over de lengte van haar verblijf liep, lag nu tegen de muur gedrukt, haar oranje vacht dof van het stof en de regen. Haar eten lag onaangeroerd bij de rots, waar ze al vliegen verzamelde. Elk uur dat verstreek, voelde de lucht rond haar verblijf zwaarder aan.
Lily stond bij het glas, haar weerspiegeling vaag tegen de stortbui. Ze stond daar al sinds de ochtend en weigerde weg te gaan, zelfs toen haar vader haar aanspoorde om te schuilen. “Ze is niet alleen moe,” fluisterde ze, met trillende stem. “Ze heeft honger… maar ze wil niet eten.” Achter haar steeg en daalde het geklets van de andere bezoekers, geen van hen begreep waarom de aanblik haar borstkas pijn deed.
Toen de schemering inviel, flikkerden de lichten van de dierentuin aan, bleek en kunstmatig tegen het groeiende donker. Shira had nog steeds niet bewogen. Haar ribben gingen omhoog en omlaag bij elke oppervlakkige ademhaling, haar ogen waren op niets gericht. Voor het eerst sinds Lily haar had ontmoet, zag de machtige tijgerin er klein uit en Lily, die de reling met koude handen vasthield, vreesde dat als ze wegkeek, Shira misschien nooit meer zou opstaan.