Richard klom weer in de auto en zat daar maar, starend naar de gloeiende stationslichten in zijn spiegels. Hij probeerde opnieuw te bellen. Er werd nog steeds niet opgenomen. Zijn spiegelbeeld staarde terug vanaf de voorruit – de zelfverzekerde man vervangen door iets kleiners en onzekerders. “Het komt wel goed met haar,” fluisterde hij, maar het gehamer in zijn borst was het daar niet mee eens.
Tegen de ochtend was de angst onmiskenbaar. Hij had niet geslapen, wachtend tot ze zou bellen of door de deur zou lopen met die stille woede die ze altijd met zich meedroeg na zijn “grappen” Maar de telefoon bleef stil. Haar vrienden hadden niets van haar gehoord. Zelfs haar zus niet. Voor het eerst voelde Richard echte angst. Wat als zijn stomme grap haar in gevaar had gebracht?
