Toen ze die vrijdag terugkwam, trok haar maag zich samen. Er was een vers boeket. De bloemen stonden de andere kant op. De grond, vers geharkt, droeg vage halve maantjes van kleine vingertoppen. Ze haalde haar telefoon tevoorschijn en vergeleek de foto. “Iemand is hier geweest,” fluisterde ze, de wind slokte haar stem op.
De volgende middag bracht Ellen een klein kaartje en een pen mee van thuis. Nadat ze verse bloemen had neergezet, boog ze zich over de vaas en schreef zorgvuldig: “Wie ben jij? De woorden leken absurd op papier, maar toch noodzakelijk. Ze vouwde het briefje dubbel en stopte het onder de stengel van een bloem voordat ze wegging.