Ethan nam elke ochtend de trein van 7.10 uur. Dezelfde stoel, hetzelfde perron, dezelfde halfwarme koffie op het houten bankje naast hem. Het stationnetje aan de rand van de stad was nauwelijks meer dan een perron, een wachtkamer en een loket.
Daarachter strekten zich open velden uit en een enkel paar rails die dwars door het platteland naar de stad liepen. Hij hield van de stilte voordat de dag begon. Het gezoem van de hoogspanningskabels, de wind die aan het graan trok, de vage metalen geur van het spoor. Hier bewoog de tijd anders. Langzaam, geduldig. Voorspelbaar.